Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], De [1]jonkvrouw Israels [2]is gevallen, zij zal niet [3]weder opstaan; zij is verlaten op haar land, er is niemand, die haar opricht. 1. Versta, het koninkrijk en den staat der tien stammen; verg. 2 Kon.19:21; Jes.23:12, en Jes.47:1; Jer.14:17, enz. met de aantekening. 2. Dat is, zal zekerlijk al haast vallen, zie Hos.4;5, en Hos.5:5, en Hos.14:2. 3. Hebr. niet toedoen op te staan; als wanneer iemand ter aarde is nedergestoten, en niet vanzelf weder kunnende opstaan, van alle anderen verlaten wordt en ter aarde liggen blijft; alzo zou Israel tot zijn vorigen bloeienden staat niet wederkomen; ofschoon er enig overblijfsel [gelijk volgt] moge worden gelaten.